Soms lijkt 't net of

 
‘Soms lijkt ’t net of’ is geschreven voor mijn vader, die als kind een hoop meemaakte. Hij kwam uit een katholiek gezin en was kind nummer 14, de jongste.
Mijn vader is geen grote prater, hij houdt er niet van om veel ruimte in te nemen. Liever zorgt hij voor anderen.
In het refrein zing ik: Soms lijkt het net of alles maar goed is en alles maar goed komt, soms lijkt het net of je voor anderen leeft en je alles maar weggeeft. 

De gedachte dat ons niets kan overkomen en alles wel goed komt, kan stoïcijns of zelfs naïef overkomen, maar ik zie het ook als een mechanisme om de dingen aan te kunnen.

Als ik terugdenk aan vroeger, herinner ik mij momenten waarin het lijkt of ik mijn vaders jeugd zie doorschemeren. Het vinden en verzorgen van een meerkoetei is er daar één van, wat ik bezing in mijn nieuwe single.

Samen met Sofia Dragt werkte ik aan de productie.
 
Viegeltje 
“Als jong meisje kwam mijn broertje thuis met een ei in zijn handen en een blos op zijn wangen: ‘Het piept’, zei hij enthousiast. Tijd om heel boos te worden namen mijn ouders niet, terugbrengen had immers geen zin meer. Vlug haalde mijn vader een oud konijnenhokje tevoorschijn en een warmhoudlamp voor pijnlijke spieren of gewrichten. Het eitje werd zorgvuldig onder de lamp, in een laagje zaagsel en stro gelegd. Die avond probeerde een snaveltje zich door de schaal naar buiten te tikken. Vol verwondering keken we toe. Hoewel het snaveltje enorm diens best deed om de rest van het lijfje naar buiten te wurmen, slaagde het hier niet in. Mijn vaders handen pakte het eitje op en pelde het voorzichtig, totdat het wezentje verlost was van zijn schaal. Uit het ei was een heel lelijk eendje losgebroken. Het bleek een meerkoet. Diens poten te groot voor zo’n lijfje, een kaal kopje met wat dunne pluimpjes, een hoofdje met rode bultjes en een iel, grijs, kalig rompje. Die avond werden we met z’n allen verliefd op dit dier. We noemden het Viegeltje. Een vogelmens personage uit Iep, van Joke van Leeuwen, wat mijn lievelingsboek was. Ik vroeg mij af hoe zulke grote poten in zo’n klein, strak, gladgestreken en perfect kloppend ei hadden gepast en hoe het dier dan opgekruld lag. Tenen prikkend tussen zijn vleugels? Het ei had hiervan geen contouren verklapt, toen het nog niet gebarsten was. Een extra ronding, een bobbel of punt. Misschien waren het ook de poten geweest, waardoor ‘ie er zelf niet uitgekomen was. Om mijn schuldgevoel weg te nemen, bedacht ik dat Viegeltje het in het wild niet zou hebben gered. Of zouden moeder meerkoeten altijd hun eieren helpen bevrijden? 
Mijn vader mocht de moeder zijn. Hij was als eerste zichtbaar geweest voor het eendje. 
We voedden het dier op alsof het een nieuw broertje of zusje betrof. Onder stenen zochten we naar pissebedden en we groeven gaten naar wormen. In ons vijvertje kon het leren zwemmen en genieten van kroos en andere waterplanten. Mijn vader ging meermaals uit wandelen met Viegeltje over het veldje voor ons huis. Tot het op een warme zomerdag misging”.